ELIOT NOYES

Op een dag ergens in 1963 kwam ik thuis van school en zag ze daar staan in het bureau van mijn moeder: de nieuwe elektrische Selectric typewriter van IBM.

Niet in het rood maar in het grijs. Een typmachine waarbij de wagen van links naar rechts reed en de revolutionaire bolkop als een gek tegen het blad kopte, sneller en accurater dan alle beste koppers uit de voetbalwereld samen.

Het ding maakte wel veel lawaai maar dat gaf niet want mijn moeder gebruikte ze voor het uitschrijven van facturen en dat vonden we een nuttige bezigheid die wel wat lawaai mocht verdragen, en een excuus om ons vermeend niet kunnen concentreren op het studeren.

Mijn ouders waren in die dagen niet weinig erg fier op die machine. De verdeler vertelde hen dat zij de eerste waren die in Gent over een dergelijke revolutionaire machine beschikten.

Nu pas weet ik dat het design van de hand van Eliot Noyes is.

De man die op de affiche staat van de (tijdelijke) maquettetentoonstelling van het S.T.A.M. in Gent is Eliot Noyes.

De man is te zien in een strakke broek, een lederen riem en een wit hemd, een strikdasje. Overduidelijk een gecultiveerd Amerikaan.

Hij had een literair ingestelde vader, een muzikale moeder en hij wou schilder worden; bedacht zich op tijd en studeerde architectuur in de veramerikaanste geest van de Beaux-Arts.

Tot hij een lezing van Le Corbusier bijwoonde en plots met heel andere ogen naar architectuur keek.
Kort daarop wekte Noyes op de ateliers van Walter Gropius en Marcel Breuer in Cambridge - Massachusetts.
Je zou voor minder jaloers worden.

Na WOII  werd hij aangesteld als curator voor het MoMA in New York voor de designafdeling waar hij het werk van Eero Saarinen en Charles Eames promootte . Nadien bouwde hij zijn eigen bureau uit en werkte onder andere voor IBM aan zijn bekendste product de Selectric typewriter, maar ook aan een rollend tafeltje om een telefoon op te zetten en de tankstations van ESSO.


In de jaren zestig draaiden computers vooral op ponskaarten. Zo herinner ik het mij nog uit de films.

Ik heb me laten vertellen dat die geperforeerde kaarten de voorlopers waren van de binaire magneetnetjes, die later vervangen zouden worden door chips.

Maar nu moet u eens goed naar zo'n ponskaart kijken en dan naar de IBM AIRSPACEBUILDING in Los Angeles uit 1963.

De inspiratiebron is moeilijk te ontkennen.



















De foto die voor de maquette tentoonstelling in Gent gebruikt wordt komt uit een televisieopname waarbij hij demonstreert hoe heel die constructie niet in elkaar stuikt door gebruik te maken van evenwichtsbalken. Let u vooral op de smalle sokkel.


Het moet zijn dat werken voor IBM toch een redelijk lucratieve bezigheid was want in 1955 bouwde hij voor zichzelf een woning in New Canaan, Connecticut.

De woning is uiterst sober, zo eenvoudig van plan en vooral één met de natuur.

Met deze woning - maar ook andere van zijn opmerkelijke realisaties - maakte Noyes zich onsterfelijk in wat men de groep van de Harvard Five is gaan noemen.

Vooral het grondplan verdient veel aandacht.

In het midden ziet u het atrium.

De twee gesloten buitenmuren geven de intimiteit aan de woning maar door de centrale plaatsing van de toegang tot de woning en daar vlak tegenover de plaatsing van de toegang tot de tui,n ontstaat er een nieuwe intimiteit tussen de patio en de buitenruimte.

Deze symmetrische opstelling verraadt volgens mij toch dat beetje de beaux-arts invloed die hij heeft moeten ondergaan.

Het ontwerp getuigt van een sterke uitzuivering van de vorm en van een evenwichtig plan.
Ik heb een zwak voor deze architectuur.

Het contrast tussen open en gesloten kan nauwelijks groter zijn.
Het glas staat daar enkel als een vlies tussen een bijna onaangetaste natuur en een comfortabel leven binnen.

Alleen jammer dat we vandaag dergelijke gebouwen niet meer mogen neerzetten. Teveel warmteverliezen luidt het.

Maar ook soms uit bekrompenheid. Kijk maar eens op Kantoor zoekt plaats.


Zijn zoon geeft vandaag lezingen over de betekenis van het werk van Eliot Noyes als designer:
Good Design = Good Business.

Iets wat ze IBM in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw duidelijk goed begrepen hadden.


WIJZIGEN VAN FUNCTIES - NEVENFUNCTIES

Elk gebouw heeft een bepaalde functie die in overeenstemming moet zijn met de bestemmingsvoorschriften die op dat perceel van toepassing zijn.

GEWESTPLAN
 Die bestemmingen vindt men terug op
- het gewestplan,
- de algemene- of bijzondere plannen van aanleg (nog daterend uit de stedenbouwwet),
- in de ruimtelijke uitvoeringsplannen of
- de verkavelingsvoorschriften.

Met functie bedoelt men steeds de hoofdfunctie. 

Een nevenfunctie is een functie of bedrijvigheid die aansluit bij de hoofdfunctie en ook niet in conflict komt met de hoofdfunctie van de gebouwen er rond of de overige gebouwen in de verkaveling.
Een nevenfunctie mag nooit meer dan 50 % van de hoofdfunctie bedragen en mag de 100 m² niet overschrijden.

Zo mag men, indien niet uitdrukkelijk verboden, een beperkte bureauactiviteit, een kabinet of een kapperszaak als nevenactiviteit uitoefenen in een woning bijvoorbeeld.
BIJZONDER PLAN VAN AANLEG
Indien men echter aan een mini schrijnwerkerij of schildersbedrijf zou denken, kan deze nevenfunctie wel verboden worden.
HORECA functies zijn al minder evident gelet op de omvang en de mogelijke hinder bij de onmiddellijke aanpalenden.
Hiervoor baseert men zich op de algemene regel dat in woonzones de woonfunctie uiteraard primeert, dat andere activiteiten toegestaan zijn voor zover ze in overeenstemming zijn met goede plaatselijke ruimtelijke ordening.

Dat is een andere manier om te zeggen dat je met de nevenactiviteiten geen hinder mag veroorzaken in de omgeving.
Ook wanneer je volgens VLAREM zal moeten beschikken over een milieuvergunning, zelfs in de lichtste categorie, zal een nevenfunctie niet zomaar toegelaten worden.

RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN
Waar we nog niet uit zijn is dit: wanneer spreken we van nevenfuncties in appartementsgebouwen ?
Mag je nu in een appartementsblok de helft van de totale oppervlakte naar een nevenbestemming omturnen, waardoor je, bij cumulatie al snel de 100 m² limiet overschrijdt, of stopt het reeds bij één unit ?
De meningen hierover zijn verdeeld.

Indien men van een woning werkelijk een café wenst te maken, dan is dat een geval van functiewijziging en heeft en hiervoor een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning nodig.
In een straat of omgeving waar wonen zeer sterk aanwezig is, zal dit misschien niet vergund worden. In een sterk verstedelijkt gebied, waar naast wonen ook heel wat andere functies en a
ctiviteiten voorkomen, zal een aanvraag voor een café wel toegestaan worden vermits men ervan uitgaat dat men in stedelijke gebieden nu eenmaal veel meer verschillende activiteiten naast elkaar moet kunnen verdragen.

VERKAVELINGSPLAN
Zo zijn steden immers ontstaan en daar dienen ze ook voor.

Het opsplitsen van een grote woning naar een meergezinswoning - appartement of studio's, of kamerwoning -wordt ook als functiewijziging aanzien en is dus onderworpen aan een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning.
Hierbij zijn de regels vrij strikt; toegankelijkheid, EPB-normen, minimale eisen inzake grootte van de bewoonbare oppervlakken, de nodige voorzieningen en schikkingen, het moet allemaal lekker in elkaar zitten. Het is lang niet meer zo eenvoudig om hiervoor een vergunning te bekomen.

Veel steden en gemeenten voeren overigens, via hun eigen stedenbouwkundige verordeningen (stedenbouwkundig reglement) een politiek die het steeds maar moeilijker maakt om bestaande woningen of gebouwen op te splitsen naar meergezinswoningen.

Deze steden en gemeenten pleiten voor een groter aanbod aan betaalbare eengezinswoningen met een bewoonbare oppervlakte tussen de 80 en 250 m².

In de omgekeerde zin is er minder schroom. Het staat ook niet expliciet in de CODEX. Voor het omturnen van twee appartementen naar één appartement bij voorbeeld, is in principe geen vergunning inzake bestemmingswijziging nodig, maar wel omdat u aan de stabiliteit van het gebouw wijzigt.

VILLA VOGE

voor verbouwing - met rechts een zitput - om in de put te zitten
Het was een grote villa uit de jaren zeventig.

Met heel herkenbare gevelstenen van steenbakkerij van en te Hove,
gelegen ergens nabij Ninove. Ik weet niet of ze die stenen nog maken.
Veldstrengperssteen heette die.

Ik heb ooit nog eens met de eigenaar van die steenbakkerij aan tafel gezeten,  meneer Hove, die zo lyrisch kon doen over zijn  stenen.

bestaande toestand - veel contructie - druk, druk, druk
Die stenen waren in de villa alomtegenwoordig. Overvloedig buiten maar ook overvloedig binnen.

De architect van de villa had een duidelijk plan:
een centrale wintertuin met daarrond de verschillende functies. Sorry voor het vakjargon.


Zegt u dat ook als u thuis komt ?

Ik loop van de ene functie naar de andere ?

Soit.

bestaande toestand - veel vierkante meters maar weinig ruimte
Het was dan wel een grote villa maar ze voelde klein en petiterig aan.

En op sommige plaatsen voelde ik mij als in een administratief centrum van een kleine gemeente.

De bewoners hebben mij deze gedachten nooit kwalijk genomen.

Ze konden er in komen dat één en ander moest opengetrokken worden.


bestaande toestand - serre, goed om een aperitiefje te drinken
Zo was er naast de
wintertuin ook nog een serre - een extra wintertuin - waar enkel cactussen gedijden.

Onder schuin glas. Tijdens mijn opleiding moest er altijd ergens schuin glas voorkomen in een ontwerp.
Een ontwerp met schuin glas scoorde toen altijd goed.

Ik vroeg ze of veel in die serre zaten ?

- Bwah, af en toe voor het aperitief.

- En als het glas leeg is ?

- Ja, dan blijven we daar niet zitten natuurlijk.


De bewoners wisten dat het anders moest. Een ruimer gevoel moesten ze hebben. En ook meer contact met de tuin alstublieft.


Ze hadden reeds een zeer mooi plan laten opmaken door een zeer vermaarde tuinarchitect.

Voorwaar, een zeer mooi ontwerp en ook zeer beeldend voorgesteld.

Ik was een beetje jaloers om zoveel voorstellingstalent.

Maar hoe goed het ontwerp ook was: het zou niets bijdragen aan een betere beleving van de tuin noch aan de woning.

Het was een beetje delicaat om zoiets te zeggen. Ik breek niet graag het werk van anderen af. Maar anderzijds, niets zeggen is nog erger vind ik.

Overigens, als je aan een tuinontwerper een tuinontwerp vraagt ga je er niet van uit dat hij ook nadenkt over de gebouwen die in die tuin staan. 

De opdrachtgever begreep dat en voelde ook onmiddellijk waar ik naartoe wilde.

Na een tijdje spoorde hij mij gewoon aan om verder te gaan, nog meer opentrekken.

















Ik heb mij een beetje laten gaan maar de opdrachtgever wou nog verder gaan.

Heerlijk is dat.


De opdrachtgever is een man met een visie en ook iemand die heel vlug een situatie doorziet.

Beslissingen laten nooit op zich wachten.

Wat ook zeer aangenaam is bij hem: hij kan luisteren en wat nog meer is; bij hem is een woord een woord.

Naast het concept is er ook nog de uitwerking.

Alles moet mooi op elkaar aansluiten en in elkaar passen. Eigenlijk moet vormgeving ondergeschikt zijn aan de ruimte.

Ik zie dat zo: eerst is er de ruimte.
Die moet optimaal beantwoorden aan dat waarvoor ze moet dienen.
Daarbij mogen de bouwelementen je niet hinderen.

Dat is niet altijd eenvoudig realiseerbaar.

De vloer in de keuken wou mevrouw rood.
Echt karmijnrood.

En het moest ook zacht en warm zijn om er met blote voeten op te lopen.
Een rode gietvloer op basis van PUR zou het dus worden, met vloerverwarming.

De verwarming van de villa was geconcipieerd met enkel warme luchtverwarming. Een concept uit de jaren zeventig maar - en dat weten we al een tijdje - alles behalve een gezellig warmte.
En je moet dat zien in de kelder: het lijkt wel een fabriek met buizen en kleppen, metertjes en kranen.
Op de verdieping waren ze reeds overgeschakeld op radiatoren.
Waar mogelijk werd er nu overal vloerverwarming bijgelegd.

Met het bedrijf dat de gietvloer aanbracht had ik minder goede ervaringen. Hun onnauwkeurigheid was omgekeerd evenredig met de praatjes die ze hadden.

De invloed van felle kleuren op de vloer valt niet te ontkennen. Zowel het meubilair als het plafond genieten mee van het felle rood.

























Ze hebben ook een kippenren. Daar moest ik niets voor ontwerpen. De bovenzijde van de kippenren is ook afgesloten tegen indringers. Er loopt een vos rond in de omgeving.

Eén van de laatste keren dat ik er was kreeg ik eieren mee van de landlady. Ze waren groot, geel en lekker.

WONING MIA

Het begon met de vraag: kun je hier iets van maken ?

Langs de straatzijde was er niets te zien, in de tuin een ruïne en langs de overzijde aan de Bijlokekaai dit: één begroeide groene ruïne.

Ooit was het een huis geweest aan de waterkant, met een balkonnetje. Of een atelier ?


Wat nog het meest charmeerde was dat trapje vanuit de tuin dat rechtstreeks aan de Leie uitkwam.

Ik waande mij in een Zuid-Italiaans dorpje ergens aan de Middellandse zeekust.

Natuurlijk kon je daar iets van maken. Maar wat ?

Ik moet overigens iets bekennen.

Reeds van in mijn studententijd vind ik die achterkant van de Kortrijksepoortstraat, één van de boeiendste stadsgedeelten van Gent.

Verwaande architecten die nu op non actief zouden moeten staan, hadden daar in de jaren '70 een trambedding gepland maar gelukkig is dat er nooit van gekomen.

Maar telkens ik daar voorbij fietste klonk het in mijn hoofd: hier wil ik ooit iets doen.

En voilà.

Stedenbouw ging akkoord op basis van een foto die we terugvonden over dat pand.

Sarah en Noëmie Carlier waren er minstens op 29 april in 1901 langs geweest.

Op het toen al bouwvallig pand stond in 1901 geen dak meer.

We mochten de vorm behouden en fantaseren over wat er op mocht komen.
Eén voorwaarde echter : bescheiden blijven.

Met die voorwaarde kon ik leven.

Ik schetste wat ik daar graag zag en het was ok.
Een sober ogend dak met terras mocht. Feestelijk bescheiden noem ik het.

Het programma was eenvoudig : een woning voor Mia en de liefde van haar leven.




















Mia had het licht gezien.

Dat het geen makkelijke opdracht zou worden wist ik al meteen.

Dat het boeiend zou worden zag je zo.

Stabiliteit was een probleem, wooncomfort was een probleem, de riolering was een probleem.

Maar problemen zijn er om opgelost te worden.

Toen we er aan begonnen zag het er al vlug zo uit.

Het was niet altijd een toonvoorbeeld van een efficiënt georganiseerde werf maar de beperktheid van het terrein liet dat ook niet altijd toe.

Ik kwam er graag. Het is het soort werven waar je veel aanwezig moet zijn of het loopt fout.

Op een dag zag ik Mia en haar grote liefde op hun terras staan, kijken of het wel goed was.


Zo'n foto laat je niet liggen.

Er zijn zo om en bij de honderd van dit soort schetsen en details getekend.

Samen met Mia en haar grote liefde rond de werktafel. 
Geef mij een potlood - stift mag ook - en een blad papier en de gedachten stromen zo op het blad.

Op een dag komen Mia en haar grote liefde binnen op bureau en hij legt een schets voor van een vriend die de tuinaanleg zou doen. Hij vroeg mij wat ik ervan vond. 
Het was vooral Mia die aan mijn gezicht zag dat het mij geen fluit aanstond. 
Nou het hoefde niet per sé dat te zijn. Ik mocht er gerust eens over nadenken.


En tijdens het daaropvolgende week-end kwam het: water.

Water was er achteraan, enkel bereikbaar via dat trapje. Voor de rest was het vooral kijkwater.

Er moest dus ook water in de tuin komen.

En je moest over het water kunnen lopen, met een shelter erbij. Ook het water moest kunnen lopen.

Ik legde mijn tekening voor, een beetje op mijn hoede voor hun reactie. En toen keken ze naar elkaar, knikten en het was oké.

Ik had het op een speciaal soort papier uit India getekend. Ze hebben de originele tekening. Tenminste, dat hoop ik toch. Ik heb enkel een scan ervan.

Over de materialen, het karakter, het uitzicht waren we het vrij vlug eens. Alleen over de verhoudingen van de shelter waren we het niet eens. Toen we met de bekisting begonnen werden we het wel eens; het mocht zeker niet kleiner uitgevoerd worden dan ik getekend had.

En als de bekisting weggenomen was zag Mia het licht, en ze zag dat het goed was.

Toen we zo een tijdje bezig waren ontdekte Mia's grote liefde twee oude peeping Tom's in de zijgevel. Net op ooghoogte van het gelijkvloers.

De oorspronkelijke bewoners keken waarschijnlijk graag de Leie af. Op zoek naar schepen die door sterke mannen en vrouwen voortgetrokken werden. Misschien moest er ook aangemeerd worden.

Een erfdienstbaarheidje waar iedereen mee zou moeten kunnen leven.









TRAPPEN - BASISBEGRIPPEN

Trappen zijn een zeer mooie uitvinding. Niet zo belangrijk als het wiel, maar in de categorie van nuttige uitvindingen nemen ze naar mijn gevoel een ereplaats in.

We hebben er al discussies over gehad. Wat is nu een goede trap. Wanneer is hij te steil ? Wanneer te lui ? Dat is al behoorlijk bestudeerd in het verleden.

Tussen de 30 en de 40° helling is een trap behoorlijk comfortabel.

In de Vlaamse Wooncode worden trappen boven de 45° helling niet aanvaard en dat is al redelijk steil.

Bij een trap spreken we van de aan- en de optrede. De optrede is de absolute hoogte tussen twee treden.

De brandnormen eisen dat deze optrede niet hoger is dan 18 cm. De aantrede wordt gerekend van neus tot neus. Voor een comfortabele trap is deze 23 cm.

De brandnormen stellen dat de aantrede op de looplijn minstens 25 cm moet zijn.

De looplijn is die lijn waarop je loopt en deze mag niet nauwer ligger dan 35 cm van de omgevende wanden.

We kennen rechte steektrappen, spiltrappen of combinaties van beiden.

Spiltrappen zijn wel zeer plaatsbesparend maar ze lopen niet lekker.

verdreven trap

Spiltrappen zijn ook niet toegelaten als evacuatietrappen. In de bochten moeten de treden verdreven worden.
Dit wil zeggen dat het verlengde van de opeenvolgende treden niet in één middelpunt mag uitkomen doch op oneindig uit elkaar waaieren. De tekening hiernaast laat zien hoe zoiets kan.

De scheluwtrap - erg populair in Hollandse woningen - is de meest volkomen verdreven trap.


Een trapneus van 2 à 3 cm verhoogt het loopcomfort, vooral in dalende richting. Hierdoor ontstaat voldoende ruimte voor de teenpartij en de hiel.

Een trap moet minstens 80 cm breed zijn.

Trappen die tè breed zijn lopen ook niet lekker. Men voelt zich rap onzeker en dat zie je als de mensen hun armen dan lichtjes van hun romp verwijderen.

Bij breedtes groter dan 160 cm is het geraadzaam om een handgreep op de treden te plaatsen, tenzij het een erg luie trap is.

Waar vaak tegen gezondigd wordt is de vrije hoogte van trappen. Bij het bestijgen van een trap word je dat niet zo gewaar maar bij het dalen zijn kopstoten hoogst onaangenaam wanneer het trapgat niet groot genoeg is. Een vrije hoogte van 220 cm is voor ons wel het minimum.











Evacuatietrappen moeten een brandweerstand hebben van minstens 30 minuten.

Gewone stalen trappen binnen een compartiment voldoen hier niet aan.

Houten trappen kunnen hier wel aan voldoen  als de treden maar dik genoeg zijn en aan de onderzijde beschermd door voldoende dik plaatmateriaal.

Betontrappen scoren het best op vlak van brandveiligheid.