VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN - IETS IN HEDENDAAGSE TRANT

In de verkavelingsvoorwaarden vlijtig opgetekend in de hoopvolle jaren lezen we:

Naar gelang van bouwen en/of verbouwen zullen de bouwvolumes ontworpen zijn in hedendaagse trant, eenvoudig en voornaam van vormgeving, d.w.z. dat onechte neo-antieke strekkingen dienen geweerd. 
De materialen zullen van eenvoudige aard zijn en sober van toon.
Dienen o.m. worden geweerd: gewone bepleisteringen met grijze cement, glasmortels en andere glanzende materialen zoals de zogenaamde gevelstenen met harde, schelle kleuren.
Daar "achter- en zijgevel" te beschouwen zijn als essentiële elementen van een gebouw, dienen ze op architecturaal gebied evenzeer verzorgd en met dezelfde materialen uitgevoerd als de voorgevel.

Met dit voorschrift worden evenwel geen stereotiepe concepties nagestreefd, d.w.z. dat waardevolle, originele opvattingen niet uitgesloten worden.

De auteur van deze voorschriften had wellicht een duidelijk beeld van wat hij wel en niet wilde.

Iets in hedendaagse trant.
En langs alle kanten even waardevol.

Eigenlijk zouden we - na zovele jaren - eens moeten gaan kijken wat het resultaat van die hedendaagse trant is.

En ook hoeveel niet stereotiepe concepties gerealiseerd zijn.


Stedenbouwkundige voorschriften opstellen, het blijft een moeilijke oefening.

Te strak keurslijf of veel te veel loszittende kleding, het blijft telkens opnieuw maatwerk.
Te vaak zonder echt in te pikken op wat ruimtelijk het meest geschikt zou kunnen zijn.

Regeltjes, regeltjes en nog eens regeltjes.
En af en toe een poging om ze eens te doorbreken.

Enfin, we zijn er in geslaagd een vergunning te krijgen voor iets in hedendaagse trant.




TOT WAAR RIJKT DE OPDRACHT VAN EEN ARCHITECT ?

Er zijn twee soorten opdrachtgevers.

De eerste categorie verwacht niets meer van hun architect dan een handtekening.
Kwestie dat ze in orde zijn met die vervelende wetgeving uit 1939.

Toen besliste de regering dat bouwwerken maar kunnen opgetrokken worden als een  architect de plannen tekent en de werken controleert.

De tweede categorie verwacht dat de architect zich alles en nog veel meer dan alles aantrekt, opdat het gebouw zou kunnen gebruikt worden waarvoor het bestemd is.

Wat ons redelijk normaal lijkt.

Die eerste categorie heeft niet zo lang geleden haar slag thuis gehaald.

Voor het eerbiedwaardige Hof van Cassatie dan nog.

Een architect moet zich niet meer met de werken bemoeien eens ze wind- en waterdicht zijn.

Het eerbiedwaardige hof baseert zich voor deze stelling op de artikels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
In die codex staat dat een gebouw, eens het aangevat is, binnen de drie jaar winddicht moet zijn.

Winddicht, dat is nog niet waterdicht.

Het Hof heeft zich dus een beetje verslikt.

Ik denk niet dat de leden van het Hof tevreden zouden zijn met een gebouw dat winddicht is maar verder zo lek is als een mandje.

Het Hof stelde in haar besluit wel dat, als de afwerking stabiliteits- of constructieve problemen inhouden, de architect wèl aan boord moet blijven.

En hoe weet een architect wat de opdrachtgever, eens het winddicht is, verder met het gebouw zal doen ?

Het zal dus in de feiten te beoordelen zijn of hij al dan niet de werken had moeten opvolgen.

Het wordt tijd dat wettelijk eens duidelijk vastgesteld wordt tot waar de taak van de architect minimaal reikt.



VERDICHTE STEDEN IV GENT

In de vorige bijdrage had ik het over stadskamers. (klik)
Die aangename ogenschijnlijk vormloze pleintjes, blijkbaar uit het niets ontstaan.
De werkelijkheid is dat er nood aan was.

Van één plein zijn we alvast zeker dat het ‘gepland ‘ is, nog voor er sprake was van gediplomeerde urbanisten: de Vrijdagmarkt in Gent bijvoorbeeld.

Blijkbaar was er behoefte aan een dergelijke grote marktplaats.
Voor de jaarmarkten die soms dagen duurden, of om de blijde intrede van alweer een nieuwe vorst te vieren.

Goede relaties met de machtshebbers onderhouden is altijd interessant.
Diplomatie heet dat.

Wat eigen is aan alle grote marktpleinen: je vindt er nauwelijks winkels.

Cafés en restaurants, jazeker.

Maar zelden handelszaken, tenzij aan de hoeken van het plein.

Omdat daar de meeste passage is.

Winkels vind je in straten, omwille van een vernauwde looplijn.

Consumenten worden gegijzeld tussen de straatgevels.

Op een plein is er een veel grotere vrijheid aan circuleren. Bij sommige mensen is dat zelf een probleem. 

Agorafobie.

Ik ken weinig mensen die heel gedisciplineerd alle gevelwanden van een plein aflopen.

En dat is wat handelaars al eeuwen weten: tenzij je een publiekstrekker bent, zoals een grootwarenhuis, moet je je zaak op die plaatsen plannen waar er veel volk langs komt.

Langs invalswegen, in de straten die naar de marktpleinen lopen, maar nooit op een plaats waar geen of weinig katten kopen.

In de middeleeuwen was daar een gezegde voor: je moet aan de weg timmeren. 

Timmeren was een ander werkwoord voor bouwen, en de middeleeuwers stelden dat je je zaak aan een weg moest bouwen want daar kwam volk langs en daar kon je verkopen.

Middeleeuwse economielessen, maar vandaag interpreteert iedereen dat gezegde verkeerd.

Die cafés en restaurants, dat is ook niet zo uitzonderlijk.
Mensen die naar de markt trokken waren soms al een paar uren onderweg.
Twee, drie uren stappen was geen zeldzaamheid.




Tel daar nog een paar uren aankopen bij en je vergaat van honger en dorst. Vandaar.

VERDICHTE STEDEN III GENT

Het aaneenrijgen van pleintjes - onregelmatig van vorm - ontstaan uit een onweerstaanbare drang om handel te drijven.
Huizen waren te klein - dan maar op straat verkopen.

Steden lokten veel volk naar hun markten.

In veel steden bestond er al van oudsher een reglement dat 's avonds de goederen weer van straat moesten gehaald worden. Die middenstanders, als je ze laat begaan ...

Die pleintjes raakten hun marktwaarde kwijt.
Ze zijn enige tijd sympathieke parkeerplaatsen gebleken - nu ondenkbaar.
Behalve het Edward Anseelepleintje -  tussen vrijdagmarkt en Ottogracht - dat vroeger de Draadmarkt heette en nog steeds vol auto's staat.

Auto's verdwenen, terrasjes kwamen in de plaats.

Ik wil ook wel best een terrasje doen, maar er zijn er mij een paar teveel. Iedereen mag er wat aan verdienen maar mag het ook sober ?


Ik mis heel vaak wat gewone zitbanken waar je zonder enige verplichting voor anker kunt gaan.

Die marktjes worden dan kamers. Stadskamers.
De stad als een huis met gangen en kamers. 

Dàt is het wat een stad zo aantrekkelijk maakt.

Raar dat we dat in de moderne stedenbouw niet meer kennen.
Niet meer kunnen ? 
Niet meer willen ?