We zaten rond een gezellig lekkere tafel, aan de rand van de poëzieweek, met een heuse dichteres en met mensen met gevoel voor poëzie.
Het was Rik T. die mij vroeg of er ook architecten zijn, die de dichtkunst beoefenen.
Nu zijn er architecten die deze edele kunst beoefenen door licht en ruimte zo te bewerken, dat ze woordenloze gedichten geworden zijn.
Zo zijn er niet veel.
Er zijn ook architecten die denken dat ze dichter zijn omdat ze alles dicht bouwen.
Zoals het hen en hun opdrachtgevers het best uitkomt.
Zo zijn er zeer veel.
Ik ken er slechts één die èn iets wist van dichten èn van poëtisch bouwen.
Albert Bontridder.
In Alsemberg wist hij op een kavel, dat om economische redenen, losgepeuterd was van een groter domein, zijn woning zo te bouwen, dat ze past, lenig als een turnster en golvend als een speelse vlag over het niet vlak te krijgen oppervlak.
Perspectieven, lichtinvallen, af- en ontsluitingen, dominantie en intimiteit; hij hanteert hier de architectuur als grammatica die een gedicht mag worden.
Ik ken te weinig van poëzie om de vergelijking door te trekken.
Dat iemand daar eens over doctoreert.
Eén gedicht van Albert Bontridder wil ik u alvast laten lezen.
Het heet OVERWEGING
De maat van alle dingen
- zo die al bestaat -
is de juiste nabijheid,
inclusief de gebonden afstand
van wat mèt ons
en tégen ons is,
niet in enige afgebakende ruimte,
niet in een vermoede
of gevreesde confrontatie,
maar in begrip
van de buigzame,
weerbare,
slijtbare
tussenruimte.
U zou het beter nog eens lezen, denk ik.
Het is een gedicht dat ze aan alle eerstejaars architectuurstudenten vanaf week één zouden moeten doen van buiten leren, en voor het begin van elk atelier, luidop doen voordragen.
Tot en met het laatste atelier van de tweede master.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten