RIETVELD’S STOELENDANS
Van sommige kunstenaars/architecten weet je beter maar niets
over hun voorgeschiedenis. Bij Rietveld ligt dat anders.
Hij was de zoon van een schrijnwerker en leerde het vak, na
het afwerken van de lagere school, in
het atelier van zijn vader in Utrecht.
Van de traditionele meubelkunst kreeg
hij een afkeer en ging dan in de leer bij een juwelier. ’s Avonds volgde hij
technisch tekenen bij het Kunstindustrieel Onderwijs en kwam zo in contact met
de bouwkunst.
Hij trouwde al vlug met een verpleegster, had er zes
kinderen meer maar een boeiend huwelijk werd het blijkbaar niet, ook al omdat
hij de gereformeerde kerk vaarwel zegde.
Rietveld maakte ondertussen meubels. Welke meubels hij
maakte zodat hij ervan kon leven wordt meestal niet verteld maar tussendoor
maakt hij wel wat eigenzinnige dingen.
Samen met Rietveld’s meubelontwerpen, de schilderijen van
Piet Mondriaan, de ideeën van architect Oud en composities van Theo Van
Doesburg richten ze samen De Stijl op.
Aanvankelijk zou de samenwerking starten
tussen Van Doesburg en J.J.P.Oud die De Sfinx zou gaan heten, op aangeven van
Van Doesberg.
Maar kort nadien veranderde Van Doesberg van gedacht en moest de
nieuwe stijl De Stijl gaan heten. Van Doesberg kon je maar beter niet
tegenspreken of je kreeg zo de wind van voren.
Je moet wel over een grote dosis arrogante zelfzekerheid beschikken om een stijlbeweging al meteen De Stijl te gaan benoemen.
Alsof De
Stijl een eindpunt zou worden in de kunstgeschiedenis waarna nooit meer iets
nieuws zou kunnen ontstaan.
Voor de zoveelste maal zou alles als één geheel
samenvallen. Schilder- en beeldhouwkunst, interieur- en architectuur, kledij en
alle dagelijkse artefacten, muziek en
literatuur. Het alledaagse zou kunst worden en omgekeerd. Nederland, en bij
uitbreiding de rest van de wereld, zou bevrijd worden van alle overbodige
ornamentiek en zwaarwichtigheid; alles zou licht worden, bevrijd van het
overtollige.
Dat werd nog het duidelijkst in de schilderijen van
Mondriaan. Eerst vat hij een boom zonder naam en zonder
bladeren nota bene, blinkend in
een avondgloed.
Later zal hij die boom – in
spiegelbeeld – nog meer abstraheren.
Als hij wat later een kerselaar tekent
zijn alle schuine en gebogen lijnen verdwenen.
En daar is het waar om gaat blijkbaar: de wereld kunnen vatten in een orthogonaal systeem.
Schilders als Mondriaan weren elke vorm van perspectief; architecten en beeldhouwers doen het sec drie-dimensioneel.
Wat ook ontbreekt: de menselijke figuur.
Zowat alle
grafische en beeldende kunsten beginnen hun tekenlessen met blokken en beelden,
opgezette vogels en wielen en eindigen met de menselijke figuur: het
naaktmodel. Bij Mondriaan en consoorten valt de menselijke figuur van het canvas.
De Rood-Blauwe stoel van Rietveld is ook zo’n manifesto
(1917). Niet echt bedoeld als stoel, maar eerder als object dat toont dat ook
stoelen kunnen gevat worden in een drie-dimensionele orthogonale structuur.
Toen ik de stoel voor het eerst zag dacht ik niet dat je er in kon
zitten. Later was ik verwonderd dat je er toch makkelijk in zat, voor tien
minuten tot een kwartier toch. Nadien gaat hij vervelen.
En wees voorzichtig
bij het verzitten: die stoel is alles behalve stabiel.
Dat ligt hem aan de
knooppunten.
Rietveld had een hekel aan de meubels zijnes vaders.
Knooppunten
zouden dus niet in één
assenstelstel met pen of gleufverbindingen gemaakt
worden maar met een uiteengetrokken assenstelsel waarbij de vijsjes zo klein en
onzichtbaar moesten zijn dat geen enkele verbinding het lang uithoudt.En het rode en blauwe vlak moeten op een zeer effemere wijze aan de structuur hangen, anders klopt het plaatje niet.
Erik Rinsema - Stoel |
In 1919, twee jaar na Rietveld maakte een zekere Evert
Rinsema ook zo’n stoel en noemde hem
armstoel. Op het eerste gezicht een
kopie van de Rieteveld’s blauw-rode stoel maar nauwgezet als we zijn, zijn de
verschillen overduidelijk.Rinsema incorporeert de langse versteviging duidelijk, maar let ook op de knooppunten: het zijn verbindingen zoals meubelmakers ze van oudsher maken.
Ik heb hem nog niet kunnen testen maar mijn gevoel – en kennis – zegt mij dat Rinsema’s stoel steviger zit dan Rietveld’s model.
Dat heb je nu eenmaal als je je vadercomplex moet afzweren.
Hier ziet u één van de zeldzame foto’s van Rietveld’s stoel
waar er verstevigingen zijn aangebracht in de langsrichting.
De foto dateert
van 1920 – tiens, één jaar na Rinsema’s model.
Het is een foto van een
modelappartement van BLOK IX, een project in Spangen, ontworpen door J.J.P.Oud
en waar Van Doesberg de kleuren van de wanden bepaalde.
Op de achtergrond ziet u ook Rietveld’s dressoir.
Moet u eens
lezen wat Rietveld zelf schrijft over zijn meubels aan J.J.P.Oud in een brief
van 4 mei 1920:
‘Dressoir en een stoel verzond ik vanmorgen vast vooruit; ik
heb echter zoo het gevoel dat het geen weldaad voor de menschheid is. Bekijk ze
eens goeden zeg me eens uw indruk (…) Antwoord me dan s.v.p. eens heel vlug, of
het maar niet beter is dergelijke dingen als studies te beschouwen, waarvan
hoogstens wat invloed kan uitgaan op je gewoone werk. Ik zie het eigenlijk wel
zoo in. Enfin zie zelf maar eens goed. Laat het vooral niemand opgedrongen
worden.’
Dat dressoir lijkt mij eerder een secretaire, een meubel
waarvan je het secreet moet kennen om het te kunnen openen. Een meubel met een
verborgen handleiding. Maar het oogt ontzettend mooi, gewoon om er te staan en
niets in op te bergen.
Overigens, een dressoir is een buffetmeubel met een bovenbouw waar je de borden rechtop in kunt zetten. Dat is nu iets wat je bij Rietveld's dressoir niet kan, maar in Holland klinkt dressoir zo lekker cultureel.
U moet zich dat een beetje inbeelden: Rietveld had ruzie met
zijn vader, geen gelukkig huwelijk, een halve opleiding achter de rug en een
Nederlander die in die periode breekt met de kerk. En dan, 13 jaar na zijn
eerste huwelijk ontmoet hij Truus Schröder-Schräder, een binnenhuisarchitecte
en weduwe van een advocaat.
Ze wil dat Rietveld voor haar een huis bouwt, en het mocht sterk afwijken van wat toen traditioneel gebouwd werd.
Nu moet ik eerlijk bekennen: toen ik de eerste keer afbeeldingen
van het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht zag, was ik een beetje van mijn melk.
Tot dan toe
had Rietveld geëxperimenteerd met meubels en stoelen maar wat hij daar
neerzette was nog nooit eerder gezien.
Zo merkwaardig, dat de kinderen van Truus Schöder beschaamd
waren en aan hun klasvriendjes niet echt durfden zeggen waar ze woonden.
Eerlijk gezegd: van veel integratie met de rest van de straat is hier zeker
geen sprake.
Maar het ontwerp oogt als een speels samenspel van vlakken
die volumes ontsluiten en open maken.
Je kan er niets aan toevoegen doch ook niets weglaten of het klopt niet meer. Het lijkt allemaal toevallig maar dat is het niet.
Met Truus had Gerrit ook een bijzondere relatie. Of was het omgekeerd. Ze was niet
alleen zijn muze, ze had ook geld, ze ontwierpen samen en zetten die creativiteit tussen de lakens verder.
Ze leefden samen en gedurende 7 jaren hield hij er ook zijn
architectenbureau, tot groot ongenoegen van Truus’ kinderen die naast hun
schaamte ook nog die Gerrit moesten verdragen in een huis waar geen greintje
privacy te verkrijgen viel.
Iedereen staat vol bewondering voor het vernuft van
Rietveld’s opdeling van de ruimte met wanden die konden wegplooien of schuiven
en zo telkens weer een andere ruimte creëerde naar gelang de behoefte.
Maar die wanden waren wel gemaakt van triplex en
geluidsdicht kan je die dingen niet noemen. Na een tijdje trokken de kinderen er
weg en later ook Gerrit.
Truus is er haar hele leven blijven wonen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten