De manier waarop
Parijs opgekuist werd, genoot niet door iedereen bijval.
Victor Hugo, Voltaire,
Guy De Maupassant en zelfs Alphonse Daudet schreven zeer kritisch ten aanzien
van het regime wat hen tot bannelingen maakte.
Maar de idee van
ongezonde wijken te saneren – proper te maken via grootscheepse
onteigeningen begon meer en meer veld te
winnen.
In het jonge België
werd de wet op de onteigening in 1868 gestemd. Vanaf toen konden politici
planologen onder de arm nemen en hun steden laten hertekenen, lees, ze meer
prestige en aanzien bezorgen.
Zoals hier in Brussel,
de wijk onze Lieve-Vrouw-ter-Sneeuw dat in 1860 nog een dicht- en
overbebouwd gebied was, geprangd tussen het parlement en haar ministeries, de
nieuw aangelegde Koningslaan en het Barikadenplein.
Een wijk met bovendien
- als je goed kijkt - doodlopende steegjes waar eerbare burgers overdag zich niet in waagden en ’s
nachts zelfs met honden begeleide patrouilles, niet happig waren op een
bezoekje.
Saneren - het komt van het Latijnse sanare of genezen – was de vrijgeleide om een nieuw beleid te voeren.
In 1861 vatte kabinetschef Charles Rogier, in antwoord op een
interventie van de Hertog van Brabant in de senaat het als volgt samen:
Het spreekt vanzelf dat de hele wijk een soort melaatse plek is die iedereen
graag zou zien verdwijnen. Maar gezien de toestand der ontvangsten en uitgaven
heeft de gemeente tot nu toe steeds moeten afzien van de nochtans zo nuttige
sanering van deze wijk ; en toch moet deze schandelijke poel vroeg of laat
verdwijnen.
Slechts in 1874 zou deze wens van Rogier in vervulling gaan. In dat jaar
werd ingevolge een akkoord tussen de stad en diverse financiële maatschappijen
de Société Anonyme du Quartier Notre-Dame-aux-Neiges opgericht.
Deze vennootschap had tot doel de uitvoering van alle wegen en andere
werken die deel uitmaken van de vernieuwing van de wijk, de aankoop via
gerechtelijke onteigening of minnelijke schikking van de eigendommen, de
verbetering van de bestaande gebouwen, de oprichting van nieuwe gebouwen, de wederverkoop
van de gronden en de gebouwen.
De plannen werden opgemaakt door Georges Aigoin en architect Antoinne
Mennessier uitgewerkt. In 1877 waren alle wegen reeds aangelegd en werden het
Koninklijk Circus, badhuizen en winkelgalerijen opgetrokken. Nadien begon de
verkoop van de gronden. In 1979 stagneerde de verkoop van de gronden en als
reactie begon de vennootschap dan maar zelf te bouwen teneinde huuropbrengsten
te hebben. In 1886 was de schuldenberg zo groot dat de vennootschap de boeken
moest neerleggen. De Stad Brussel, die de grootste aandeelhouder was, leed
enorme verliezen.
Ook in Gent was zo’n saneringsoperatie nodig. De zone tussen het nieuw
aangelegde Zuidstation en de kathedraal was ook zo’n probleemgebied met
steegjes en kromgegroeide straatjes. Het Zolnikofer plan zou hierin verandering
brengen. De Vlaanderenstraat zou vanuit het zuidstation vertrekken en halfweg
splitsen in de Limburg- en de Henegouwenstraat, stadinwaarts.
En langs deze nieuwe lanen
verschenen nieuwe burgerswoningen, vier lagen , naar Haussmann’s model maar ook
een beetje meer op z’n Belgisch: meer pompierstijl, eclectisme en m’a tu vu
architectuur.
Zo’n sneden midden in een dichtgegroeid stedelijk weefsel levert zorgt
voor heel wat conflicten. Op sociaal-economisch vlak zeker – steeds wordt
iemand beter van het gedupeerd zijn van anderen – maar ook ruimtelijk,
vormelijk ontstaan er conflicten.
Er ontstaan percelen die te klein zijn om de nieuwe vrije gewenste ruimte mogelijk te maken. Maar nood breekt wet in dergelijke gevallen. Dat merk je meer dan een eeuw later nog: percelen die amper vijf meter bouwdiepte hebben die dubbel zo hoog uitsteken boven de omgeving en aan de achterzijde wachtgevels opwerpen waar wachten op aanbouw nog steeds de voornaamste functie is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten